We kwamen al heel dicht bij de ingang damhertjes tegen , dus dat begon goed.
We liepen langs het hekwerk van het rustgebied Museumduin bij Pollenberg toen we het geluid van een blaffende hond hoorden. Ik kon Gert-Jan dit keer vertellen dat het geen honden zijn maar een reebokje die alarm slaat.
Ik had dit al vaker gehoord en ook ik dacht de eerste keer met honden te maken te hebben. En inderdaad daar stond een reebokje te blaffen.
Op het Middenveld kwamen we nog enkele damhertjes tegen. We liepen naar Klompenpan waar we in een soort hutje even schuilde voor de regen en even een bakkie koffie dronken.
De plaatsherten markeren hun bronstplaats door met hun kop tegen boompjes en struiken te vegen, maar ook door het krabben van ondiepe kuilen (bronstkuilen) die met urine worden besproeid. Bovendien slaan ze regelmatig met hun gewei tegen bomen en struiken. Concurrenten of indringers worden al dan niet met schermutselingen of gevechten buiten het territorium gehouden. Een plaatshert blijft in zijn zelfgemaakte bronstkuil wachten op bezoek van kaalwild dat bronstig is of gaat worden. Hij lokt ze naar zijn bronstplaats, waarbij hij een kenmerkende roep laat horen, het zogenaamde burlen. Het burlen is het best te omschrijven als een enigszins gedempt knorrend snurkend geluid. De hinden verlaten de kaalwildroedel -soms vergezeld van een kalf of smaldier- om de herten op te zoeken op hun bronstplaats. Zodra een hert zijn hinde heeft uitgekozen volgt hij haar enige tijd, waarna als de hinde er voor open staat, de paring plaatsvindt.
Ik heb nog nooit zo weinig wild gezien.